Het schaakspel in de literatuur (1)
Door Charles Kuijpers.
Het schuiven met houtjes (of stukjes plastic) op een bord met 64 “vakjes” , door de kenners velden genoemd, is in diverse kunstuitingen aan de orde.
Schilderijen rond het thema “schaken’ zijn er vele. Hier geldt het Latijnse gezegde “De gustibus non debutandum”. Zie voor eigentijdse uitingen bijvoorbeeld www.schaakkunst.nl Ook in de beeldhouwkunst zijn vele werken aan het schaken gewijd. Daar zitten heel mooie tussen. Kijk maar eens rond op internet of ga eens naar een kunstbeurs.
Ook zijn er enkele films waarin het draait om het schaakspel. Prachtig is de film van Marleen Gorris “ The Luzhin Defence” naar het boek “De verdediging” van Nabokov. Leuk en vertederend is “Lang leve de koningin” van Esmé Lammers, een kleindochter van Max Euwe.
Het onderwerp van deze artikelenreeks is een -zeer persoonlijk getinte- blik in de (voornamelijk Nederlandse) literatuur waarin het schaakspel de hoofdrol speelt. Het begrip “literatuur” wordt hier gehanteerd in een zeer ruime betekenis. Schrifturen die volgens Neerlandici en andere kenners of “kenners” wellicht eerder de kwalificatie “lectuur” zouden verdienen, kunnen ook aan de orde komen.
Eerst maken we een uitstapje buiten Nederland. Daarna gaan we ons onbekommerd op het Nederlandse materiaal storten.
Een absolute klassieker is natuurlijk “Die Schachnovelle” van Stefan Zweig waarvan in 1980 een uitstekende vertaling in het Nederlands is uitgegeven (anders zou ik het overigens nooit hebben gelezen, moet ik bekennen; Duits lees ik echt niet voor mijn plezier). Een echte aanrader; lezen dus!
Ook heel interessant is “The psychology of the chess player” uit 1967 van Reuben Fine. Deze grootmeester was in de jaren 30 en 40 een wereldtopper, en daarnaast van beroep psycholoog. Dus hij weet waarover hij schrijft, en dat kun je van lang niet alle schrijvers zeggen ☺ .
Dan nog “Searching for Bobby Fisher” van Fred Waitzkin, waarin de schrijver op een mijns inziens weerzinwekkende manier zijn schakende zoon Joshua omhoog schrijft, en zijn boek daarmee voor mij een absolute afrader maakt. En tot slot “Loze passie” van Alexander Cockburn. Dit quasi-psychologische werk heb ik tientallen jaren geleden gelezen; er is me echter niets van bijgebleven, en ik heb het zelfs niet meer. Dat betekent waarschijnlijk dat het de moeite niet waard was en in de vuilnisbak of de oud-papierbak is verdwenen.
In Nederland is en wordt veel over schaken geschreven. Zo hebben bijvoorbeeld Hans Ree, Dirk-Jan ten Geuzendam en Max Pam zeer lezenswaardige pennenvruchten afgeleverd.
Tot de klassiekers behoren echter zonder twijfel de schrijvers Evert Straat (Praatschaak), Jan-Hein Donner en Godfried Bomans, en niet te vergeten de wetenschappelijke klassieker “Het denken van den schaker” van A.D. de Groot. Dat boek is een dissertatie op het terrein van de psychologie, en daarom heb ik het nog steeds niet gelezen. Dat gaat echter ooit nog gebeuren!
Om “erin te komen” plaats ik hieronder enkele fragmenten uit het vrij onbekende maar prachtige verhaal “De verslaving” van Donner wiens omvangrijke werk zeer de moeite van het lezen waard is. In ieder geval voor eenieder die tot de jaren des onderscheids is gekomen, zou de prachtige bundel “De koning” verplichte leesstof moeten zijn.
Dan nu Donner aan het woord (voor een goed begrip: aan het woord is veelal de geneesheer-directeur van het afkickcentrum voor schaakverslaafden, die een bezoeker rondleidt):
“Maar wat als spelletje begint, wordt al spoedig een slechte gewoonte, een dringende behoefte, waar deze mensen niet meer buiten kunnen. Ze verliezen de belangstelling voor de hen omringende wereld geheel, en op de plaatsen waar ze elkaar treffen geven ze zich zonder onderscheid met iedereen af. Hun verval neemt dan snel toe. (……..)
Dit zijn onze lopende patiënten, vervolgde onze gastheer, een blonde jongeman van omstreeks achttien jaar naderbij wenkend. ‘Hier heeft u een typisch doorsneegeval. Sprak gisteren op de hoek van de straat een meisje aan: “Ik ben een paard en u staat schaak, juffrouw.” Het lieve kind had net de vorige avond een vrouwenuitzending over verkrachting op de TV gezien. Gillen, de politie erbij, en die heeft hem toen maar naar ons doorgestuurd. (………..)
“Van alles hebben wij al geprobeerd om hun belangstelling voor iets anders gaande te maken. Aanvankelijk door het toedienen van substituten als bijvoorbeeld het bridge, een spel waarbij tenminste gesproken wordt, of sjoelbakken, want het IQ van al deze grootmeesters ligt zelden boven de 103.” (………)
“Maar wat is dat! Wat zie ik daar! De vuilakken!!! Het belangwekkend betoog van onze leidsman werd plotseling afgebroken, omdat zijn aandacht ineens getrokken werd door een jongen en een oudere man, die ogenschijnlijk achteloos op enige afstand van elkaar langs de wand stonden. Brullend en met rood aanlopende schedel stormde de geneesheer-directeur op hen af en begon links en rechts hard op hen in te slaan. Daarbij viel een klein lederen etuitje op de grond, waaruit een schaakstelling openvouwde.”
Legendarisch zijn de vele bijtende en spottende stukjes die Donner schreef in Schaakbulletin, maar ook in bladen als Avenue waarin hij het voornamelijk vrouwelijke lezerspubliek breedvoerig uitlegde waarom vrouwen niet kunnen schaken.
En wie kent niet de prachtige ode aan de a-pion “Mooi klein ding” over zijn partij tegen Velimirovic ?
Veel minder bekend onder schakers zijn de prachtige stukjes die Godfried Bomans over ons edele spel schreef.
Een voorproefje daarvan vormt dit fragment uit “De avonturen van Bill Clifford” , een schitterende parodie op Sherlock Holmes. Aan het woord is de bediende van de speurder Bill Clifford:
“Mijn meester schaakte graag.Hij verloor nagenoeg alle partijen, doch zijn tegenstanders verklaarden dat zij liever verloren op zijn manier dan wonnen op de hunne. Hij was gewoon alle stukken te offeren, tot hij één pion overhield; met deze pion joeg hij dan zijn tegenstander de stuipen op het lijf. Aljechin die een week lang bij ons logeerde, zei mij eens, dat mijn meester, indien hij wilde, gemakkelijk tot de eerste Grootmeesters kon behoren. Nu, dat wist ik ook wel. De Clifford-variant die hij uitvond, wordt intussen weinig gespeeld. Zij schijnt te moeilijk te zijn. Capablanca, die haar eenmaal toepaste in Baden-Baden, moest na afloop van de wedstrijd terstond onder de wol.”
Volgende keer meer……….