Het schaakspel in de literatuur (4).
door Charles Kuijpers.
Zoals ik in de eerste aflevering van deze serie opmerkte, is het boekje “Schachnovelle” van Stefan Zweig een echte klassieker. Het is een kort verhaal dat zich afspeelt aan boord van een passagiersstoomschip dat van New York naar Buenos Aires vaart. Een der passagiers is de heersende wereldkampioen schaken; zijn naam is Czentovic. Hij wordt uitgedaagd door een mysterieuze man, Dr. B. Er ontspint zich een eerste partij die veel belangstelling van andere passagiers trekt. De gang van zaken wordt fraai beschreven vanuit het gezichtspunt van een der aanwezigen op het schip. Deze partij eindigt abrupt, zoals blijkt uit het volgende fragment uit de Nederlandse vertaling van Willem van Toorn, uitgegeven in 1980:
“En met een rilling begreep ik, dat zijn heen en weer lopen onbewust de maat van zijn voormalige cel reproduceerde; precies zo moest hij tijdens de maanden van zijn opsluiting heen en weer gedraafd hebben als een gevangen dier in een kooi, precies zo met verkrampte handen en gebogen schouders; zo en niet anders moest hij daar duizend keer heen en weer gelopen hebben, de rode lichten van de waanzin in zijn starre en toch koortsachtige ogen. Maar nu scheen zijn denkvermogen nog volledig onaangetast te zijn, want van tijd tot tijd wendde hij zich ongeduldig naar de tafel, om te zien of Czentovic intussen al tot een besluit was gekomen. Maar het werden negen, het werden tien minuten. Toen gebeurde eindelijk, wat niemand van ons verwacht had. Czentovic hief langzaam zijn zware hand, die tot nog toe onbeweeglijk op de tafel had gelegen. Gespannen wachtten wij allemaal op zijn beslissing. Maar Czentovic zette niet, met de rug van zijn zijwaarts gekeerde hand schoof hij met een besliste ruk alle stukken langzaam van het bord. Pas het volgende ogenblik begrepen wij het: Czentovic had de partij opgegeven. Hij had gecapituleerd, om niet voor ons zichtbaar mat gezet te worden. Het onwaarschijnlijke was gebeurd, de wereldkampioen, de winnaar van ontelbare toernooien, had de vlag gestreken voor een onbekende, een man die twintig of vijfentwintig jaar geen schaakbord had aangeraakt. Onze vriend, de anonymus, de ignotus, had de sterkste schaker van de wereld in een open strijd verslagen!”
Het verhaal eindigt met een revanchepartij voor Czentovic. Daarin gebeuren opmerkelijke dingen. Plotseling wordt het Dr. B, verscheurd door zijn herinneringen aan zijn detentie, allemaal te veel, en dan eindigt de schaaknovelle als volgt:
“Dr. B stond met een ruk op. “Ik bied u mijn excuses aan voor mijn domme vergissing”, zei hij met zijn oude hoffelijke stem en hij boog naar Czentovic. “Het is natuurlijk pure onzin wat ik zei, vanzelfsprekend is de partij voor u.” Toen richtte hij zich tot ons. “Ook de heren moet ik mijn excuses maken. Maar ik had u van te voren gewaarschuwd, dat u van mij niet te veel moest verwachten. Vergeeft u mij de blamage – dit was de laatste keer dat ik mijn krachten beproefd heb op het schaken.”
Hij maakte een buiging en ging weg, op dezelfde bescheiden en geheimzinnige manier als waarop hij de eerste keer was verschenen. Alleen ik wist, waarom deze man nooit meer een schaakbord zou aanraken, terwijl de anderen een beetje verward achterbleven met het onzekere gevoel, ternauwernood ontsnapt te zijn aan iets onaangenaams en gevaarlijks.
“Nitwit! “, knorde McConnor in zijn teleurstelling. Als laatste stond Czentovic op van zijn stoel en wierp nog een blik op de afgebroken partij.
“Jammer”, zei hij grootmoedig. “De aanval was helemaal niet zo slecht opgezet. Voor een dilettant is deze heer eigenlijk buitengewoon begaafd.” “
De Russische auteur Vladimir Nabokov zal bij de jongeren nauwelijks bekend zijn. In vroeger tijden ontleende hij zijn faam vooral aan zijn (naar de maatstaven van toentertijd, naar de huidige stelt het op dat vlak niets voor!) semi-pornografische boek “Lolita”. Nabokov was echter een groot schrijver. Zijn boek “De verdediging” (verfilmd onder de titel “The Luzhin Defence”) handelt over de schaker Aleksandr Iwanowitsj Loezjin. Hans Ree schreef op de flaptekst van het boek onder meer: “De verdediging gaat over grootmeester Loezjin, voor wie de wereld buiten het schaken weinig meer dan een droom is en het schaken een onontkoombare afgrond die steeds dreigender wordt.”
Een intrigerende vraag is of Loezjin is bedacht naar het beeld van een bestaande schaker. Men zou denken dat Alexander Aljechin model heeft gestaan voor de hoofdpersoon. Doch dat is onmogelijk, want het boek verscheen in 1930, zestien jaar voor diens dodelijke val uit een hotelraam in Portugal. Wie zou het dan wel kunnen zijn?
Ik geef twee fragmenten uit het zeer lezenswaardige boek. In het eerste staat de beslissende partij van Loezjin tegen zijn grote rivaal Turati op stapel.
“Het werkelijke leven, het schaakleven, was ordelijk, scherp omlijnd en vol avontuur, en trots constateerde Loezjin met hoeveel gemak hij heer en meester in dit leven was, hoe alles zijn wil gehoorzaamde en zich voegde naar zijn strategie. Sommige van zijn partijen op het Berlijns toernooi waren door de kenners nu al onsterfelijk genoemd. Eén partij had hij gewonnen na achtereenvolgens zijn dame, een toren en een paard te offeren; in een andere partij had hij een pion in zo’n dynamische positie geplaatst dat die een waarlijk monsterachtige kracht ontwikkelde en steeds maar was blijven groeien en uitdijen, verderf brengend aan zijn tegenstander, als een zweer op het gevoeligste deel van het bord; en in een derde partij ten slotte bouwde Loezjin door middel van een ogenschijnlijk onzinnige zet, die geroezemoes onder de toeschouwers verwekte, een ingewikkelde val voor zijn tegenstander die deze te laat doorzag. In deze partijen en in alle andere die hij op dit onvergetelijke toernooi speelde, spreidde hij een verbluffende helderheid van geest ten toon, een genadeloze logica. Maar ook Turati speelde briljant, ook Turati won het ene punt na het andere, zijn tegenstanders min of meer hypnotiserend met de vermetelheid van zijn invallen, en misschien te veel vertrouwend op het schakersgeluk dat hem tot nu toe nooit in de steek had gelaten. Zijn partij tegen Loezjin zou beslissen wie de eerste prijs behaalde, sommigen zeiden dat de lenige klaarte van Loezjins denken het zou winnen van de doldrieste fantasie van de Italiaan, en anderen voorspelden dat de vurige Turati met zijn razende duikvluchten de vooruitziende Rus zou verslaan. Toen brak de dag van hun duel aan.”
Het verhaal eindigt met een symbolisch helpmat van de hoofdpersoon: hij maakt een eind aan zijn leven. Het slot is als volgt beschreven:
“Vlug rekte hij zich naar het kozijn van het bovenraam, want hij begon zich nu opgejaagd te voelen door het gebonk en de stemmen, onwillekeurig haastte zij zich. Hij strekte zijn hand uit en rukte aan het kozijn, dat openzwaaide. Zwarte lucht. Daarvandaan, vanuit die koude duisternis, klonk de stem van zijn vrouw, die zachtjes zei: “Loezjin, Loezjin.” Hij herinnerde zich dat verderop naar links het slaapkamerraam was; daaruit was het gefluister gekomen. Intussen zwol het stemmenrumoer en het geraas achter de deur aan, er moesten wel twintig mensen daarbuiten staan – Walentinov, Turati, de oude heer met de bos bloemen…. Ze stonden te snuiven en te grommen, er kwamen er steeds meer bij, met vereende krachten sloegen ze iets tegen de sidderende deur. Maar de rechthoekige nacht was nog te hoog. Loezjin zakte door zijn knie en hees de stoel op het kastje. De stoel stond wankel en was moeilijk in evenwicht te houden, maar toch klom Loezjin erbovenop. Nu kon hij gemakkelijk met zijn ellebogen op de onderrand van de zwarte nacht steunen. Zijn adem ging zo luid dat die zijn eigen oren verdoofde, en de kreten achter de deur waren nu ver, ver weg, de stem uit het slaapkamerraam was daarentegen duidelijker, en schalde doordringend. Na veel pogingen was hij in een vreemde, vernederende positie geraakt: zijn ene been hing buiten, en waar het andere was wist hij niet, terwijl zijn romp zich er met geen mogelijkheid doorheen liet persen. Zijn overhemd was op de schouder gescheurd, zijn gezicht was nat. Met één hand klampte hij zich vast aan iets boven zijn hoofd, en werkte zich toen schrijlings door het raam. Nu hingen beide benen buiten, hij hoefde alleen maar los te laten waar hij zich aan vasthield – dan was hij gered. Voordat hij losliet keek hij omlaag. Daar werd haastig het een of ander voorbereid: de raamweerspiegelingen voegden zich aaneen en klapten om, de hele afgrond werd verdeeld in donkere en bleke velden, en op het moment dat Loezjin zijn hand ontspande, op het moment dat zijn mond vol ijzige lucht gutste zag hij haarscherp wat voor eeuwigheid gedienstig en onverbiddelijk voor hem lag uitgespreid.
De deur werd ingetrapt. “Aleksandr Iwanowitsj, Aleksandr Iwanowitsj”, brulden verscheiden stemmen.
Maar er was geen Aleksandr Iwanowitsj.”
Er zijn nog ten minste twee zeer lezenswaardige boeken met het schaakspel als rode draad verschenen. Een prachtige roman van Arturo Pérez-Reverte, getiteld “Het paneel van Vlaanderen”, en een verzameling essays van Hans Ree: “Mijn schaken.”