MIJN SCHAAKBOEKEN (2)
Door Johan Kleinbloesem.
Ik kreeg het estafettestokje van mijn gewaardeerde mede-clublid Charles Kuijpers.
Wat was het eerste schaakboek dat je onder ogen kreeg?
Mijn vader leerde mij schaken toen ik een jaar of acht was. Geen theorie, uitsluitend praktijk. De eerste tijd ging ik achter elkaar de boot in, maar van lieverlee won ik ook af en toe. Op een gegeven moment waren we aan elkaar gewaagd. Schaakboeken hadden we niet in huis. Pas jaren later, ik was toen een jaar of 14, kocht ik mijn eerste schaakboek: thieme’s schaakboek, ‘Honderd jaar schaak in meesterpartijen’ van Martin Beheim-Schwarzbach, Nederlandse bewerking door Frans Kuijpers.
Inderdaad de (veel oudere) neef van . . . . .
Het boek begint met een korte inleiding over het schaken. Met betrekking tot het analytische schaakdenken dat gericht is op het vinden van de absoluut juiste zet merkt hij op:
“Het schaakspel is een levend spel en moet – zo vatten wij het tenminste op – meer een strijd blijven dan een kunst of wetenschap” en “Schaken is geen wiskunde, maar een spel”.
In deze opvattingen kan ik mij goed vinden.
De partijen zijn ingedeeld aan de hand van de aard van de strijd: de mataanval, de positiepartij, zege op de ‘andere vleugel’, de verdediger wint, verwikkelingen, de kunst van het eindspel, het vreedzame slot. Naast de bespreking van de partijen krijg je ook regelmatig historische informatie over de schakers en waar en wanneer de wedstrijd plaatsvind.
Sommige gedeelten uit het naschrift: “Ook de overwonnene verdient lof” hebben mij altijd erg aangesproken, bijvoorbeeld:
“Wie ooit een mooie en scherpzinnige combinatie op de 64 velden heeft gemaakt, kent het gevoel van dankbaarheid jegens de tegenstander op het ogenblik, dat deze de enige zet doet, noem hem foutief of tam of te gewaagd, die deze combinatie mogelijk maakte” en “juist de kwaliteit van de tegenstand maakt de zege waardevol”.
Er kwamen in de loop van de tijd wat meer schaakboeken in mijn boekenkast:
Hans Bouwmeester, Prisma schaakboek deel 1 t/m 10; Dr. M. Euwe, oordeel & plan; Dr. M. Euwe en W.J. Mühring, zo leert u goed schaken, vijftig schaaktests voor beginners en gevorderden.
Maar buiten de deur schaken deed ik nog niet.
Tot ik bevriend raakte met Ton Tromp. Na het voetballen gingen wij vaak bij hem thuis nog even schaken of een spelletje stratego doen. Na een aantal jaren besloten wij om lid te worden van een schaakclub. Het werd Charlois. Ik ben daar lid geweest van 1968 t/m 1971, Ton wat langer. In deze periode werd het eerste van Charlois kampioen van Nederland.
Schaken werd nu wel een wat serieuzere bezigheid en het aantal boeken nam toe.
Jac.Haring en Ir. J.R.G. van der Veer, schaak . . . , maar raak, mat op korte termijn in partij en probleem; H.Bouwmeester en B.J. Withuis, Michail Tal; Schach Informator 1970, heel veel toernooien en partijen;
En natuurlijk moest er wat aan de openingskennis worden gedaan:
Moderne Theorie der Schacheröffnungen, compleet in zes delen door Isaak Boleslawski, Paul Keres en Mark Taimanov, uitgave van Sportverlag Berlin.
Omdat ik me toentertijd wilde specialiseren op een kleiner terrein kocht ik:
Rolf Schwarz, Handbuch der Schacheröffnungen Band 25, die Aljechin-Verteidigung und die Fischer/Nimzowitsch-Verteidigung.
Ik maakte ook veel gebruik van het Openingen Vademecum door Drs. F. Roessel.
Met veel genoegen heb ik een aantal jaren met wisselend succes bij Charlois geschaakt. Met o.a. in het eerste jaar promotie naar groep 2, persoonlijke score van 10,5 uit 11 met Charlois 3 in de voorronde van het snelschaak-kampioenschap van de RSB en twee maal remise tegen Hein Donner tijdens het V&D Simultaantoernee van 1969 en 1970.
Wij waren inmiddels verhuisd van Rotterdam Charlois naar Krimpen a/d IJssel en daar ontmoette ik al vrij snel mijn toekomstige en huidige echtgenote die van Rotterdam Schiebroek naar Krimpen a/d IJssel verhuisd was. Het schaken verhuisde toen naar de achtergrond.
Tot in 1995 schaakvereniging Hendrik Ido Ambacht een koppeltoernooi organiseerde waarbij ieder lid iemand meenam om een avondje te schaken. Mijn oudste dochter had verkering met de buurman van . . . . . en zo is het gekomen dat ik weer ben gaan schaken. Ook hier met wisselend succes. Twee keer clubkampioen, 1 keer snelschaak-kampioen en twee keer bekerkampioen. Mijn hoogste KNSB-rating was 2010 (09-2001) en is op dit moment 1670 (08-2020).
Een en ander had wel weer gevolgen voor mijn boekenkast. Om mijn openingskennis wat op te vijzelen kocht ik: A.C. van der Tak, Tactiek in de opening (6 delen) en een paar jaarboeken van New in Chess. En verder: G.C. van Perlo, Eindspelen (3 delen); Jules Welling, Grootmeesterverhalen, 30 jaar topschaak. En om af te sluiten wil ik nog noemen: Robert Timmer, Paard x f7, met het oog op de achilleshiel van het schaakspel.
Welk schaakboek heb je als laatste gelezen?
André Schulz, Das grosse Buch der Schach-Weltmeisterschaften, 46 Titelkämpfe – von Steinitz bis Carlsen, 351 pagina’s, uitgave New in Chess.
Om eerlijk te zijn ben ik er nog in bezig. Het is een boeiend geschreven en interessant boek. Veel gedetailleerde historische informatie, foto’s en partijanalyses met diagrammen.
Het is ook verkrijgbaar als E-book.
Welk schaakboek heeft het meeste indruk op je gemaakt en waarom?
Het meeste indruk op je gemaakt heb ik vertaald als vond je het meest interessant, omdat het boek wat ik hiervoor gekozen heb een theoretisch boek is en geen emotionele lading heeft.
Dr. M. Euwe, Hogeschool van het eindspel.
Ik vond en vind het nog steeds een heel boeiend boek omdat in de praktijk dit het gedeelte van het spel is waar je de minste ervaring in krijgt. Daar komt bij dat wanneer je in een eindspel terechtkomt je vaak ook nog eens weinig tijd op je klok hebt. Goed beschouwd is het eindspel eigenlijk het moeilijkste gedeelte van de partij.
Uit de inleiding:
“Men kan er over twisten, welk van de drie partijfasen het belangrijkst is, de opening, het middenspel of het eindspel”.
“Noch het Nederlandse spreekwoord ‘ een goed begin is het halve werk’ noch het spreekwoord ‘eind goed, al goed’ mag als doorslaggevend gelden”.
“Een feit is echter, dat alle topspelers van de schaakgeschiedenis uitnemende kenners van het eindspel waren en zijn, terwijl verschillende hunner bepaald geen helden waren in de opening”.
Het boek telt 5 hoofdstukken met sub-verdelingen.
Hoofdstuk 1:
Pionneneindspelen met (eventueel) daaruit voortvloeiende dame-eindspelen.
- Een klassiek pionneneindspel
- Een leerzaam tempospel
- De race van de vrijpionnen
- Wedloop met hindernissen
- De diagonale koningszet
Hoofdstuk 2:
Het toreneindspel.
- Algemeen: ‘dubbele kans is hele kans’
- Activiteit van de toren
- De toren dekt de vrijpion van achteren
- De toren dekt de vrijpion van voren
- Verbonden vrijpionnen
- Vier pionnen tegen drie op dezelfde vleugel
- Het afsnijden van de verdedigende koning
- Tactische wendingen
Hoofdstuk 3:
Paarden tegen lopers.
- Slechte loper
- Goede loper
- De koning dringt binnen
- De kracht van de vrije randpion
- Veldslagen tussen paard en loper over het gehele bord
Hoofdstuk 4:
Andere eindspelen met lichte stukken.
- Lopers van gelijke kleur
- Lopers van ongelijke kleur
- Paard tegen paard
- Meer lichte stukken
Hoofdstuk 5:
Verschillende soorten eindspelen.
- Een leerzaam dame-eindspel
- Twee paarden zetten mat
- Loper tegen pionnen
- Paard tegen pionnen
- Torens op de zevende rij
Alle aspecten van het eindspel komen aan bod.
Het boek blijft de moeite van het bestuderen waard.
De stokjes voor deze rubriek geef ik door aan respectievelijk mijn clubgenoot Rocky van der Werff en aan Xander van Doorn van Schaakclub Dordrecht.