Langs de Bordrand (1):
Door Piet de Jonge.
Toen ik, inmiddels al weer jaren geleden, het archief van de competitieleider RSB aan het ordenen was, kwam ik een aantal oude clubbladen tegen. (Voor degenen die het niet (meer) weten: ik ben een aantal jaren competitieleider van de RSB geweest.) In één van deze bladen trof ik een gedichtje aan dat ik U niet wil onthouden. Het is een variant van het overbekende “Jantje zag eens pruimen hangen. O, als ….”. Wij schakers zijn echter gek op varianten dus, zult U het onderstaande vrijwel zeker kunnen waarderen.
Jantje zag eens pionnen staan.
Oh, als stukken zo groot.
’t Scheen dat Jantje wou gaan winnen
Schoon zijn tegenstander ’t hem verbood.
“Hier is”, zei hij: “noch mijn opponent,
noch de secretaris die het ziet.
Op een bord zo vol geladen,
mist men twee, drie pionnen niet.”
“Maar …. ik wil gehoorzaam wezen
en niet winnen: ik loop heen.
Zou ik om een hand vol pionnen
ongehoorzaam wezen? …. Neen.”
Voort ging Jantje, maar zijn tegenvoeter,
die hem stil beluisterd had.
Kwam hem in het lopen tegen
en zinde plots op mat.
“Kom mijn Jantje”, zei de man
“Kom, mijn kleine pionnendief.
Nu zal ik uw koning pakken,
nu heb ik Jantje lief.”
De snoodaard ging toen aan het schudden.
Jantje raapte schielijk op.
Jantje kreeg een stelling vol met gaten
en bengelde met z’n kopje in de strop.